Sporen - overzicht
Met sporen kunt u de opnamen en ander materiaal in een project ordenen en het geluid ervan regelen. U kunt audio- en MIDI-segmenten opnemen en arrangeren in sporen in het sporengebied.
Een GarageBand-project kan de volgende typen sporen bevatten:
Audiosporen: Deze sporen kunnen audiosegmenten van audio-opnamen, audio van Apple Loops en geïmporteerde audiobestanden bevatten.
Sporen voor software-instrumenten: Deze sporen kunnen MIDI-segmenten van opnamen van software-instrumenten, Apple Loops op basis van software-instrumenten en geïmporteerde MIDI-bestanden bevatten.
Drummer-sporen: Deze sporen zijn vergelijkbaar met sporen voor software-instrumenten, maar worden automatisch gegenereerd. Zie Drummer-editor - overzicht voor meer informatie.
Elk spoor heeft aan de linkerkant een spoorlabel met daarin de naam van het spoor en het spoorsymbool. Spoorlabels bevatten ook regelaars waarmee u het volume van het spoor kunt regelen, het geluid kunt uitschakelen, het spoor solo kunt afspelen en de panning van het spoor kunt regelen, alsmede andere regelaars.
Wanneer u een spoor aanmaakt, kiest u het type spoor en de uitvoerbron. U kunt ook een patch kiezen, die het geluid van het spoor bepaalt.
Er zijn verschillende andere sporen waarmee u het project als geheel kunt wijzigen, waaronder het masterspoor, arrangementsspoor, tempospoor en transponeringsspoor. Zie Algemene wijzigingen - overzicht voor meer informatie.